"En laat ons door de wereld gaan met open ogen, open oren om al Uw tekens te verstaan."
 
 

Later dan verwacht stopte de reisbus voor het hotel in Kromeriz, onze eindbestemming in Tsjechië, waar we voor 7 dagen onze intrek zouden nemen. Er waren nogal wat omleidingen geweest die middag. Zodra we de grens over waren zagen we hoe er overal nieuwe auto- wegen werden aangelegd. Maar ook op de oude wegen werden talloze werkzaamheden verricht, waardoor we geregeld de weg af moesten en via allerlei binnenwegen maar moesten zien weer op de autobaan te komen. "Hoe" werd niet aangegeven, daar moest de chauffeur zelf achter zien te komen. Het lukte hem wonderwel. Alleen eenmaal bleek de omrit, die gemaakt moest worden om weer op de goede weg uit te komen, 200 Km lang te zijn. Maar nu waren we dan op ons vakantieadres aangekomen.

Ook negen jaar geleden maakten we een busreis naar wat toen nog Tsjecho-Slowakije heette. Sedertdien gebeurde er heel wat in de Oost-Europese landen. De perestrojka van Gorbatsjow, de toenmalige Russische president, zette een proces in werking, dat het einde inluidde van de communistische dictatuur waaronder heel oost—Europa gebukt ging. Uiteindelijk werd Tsjecho-Slowakije in 2 staten verdeeld: Tsjechië en Slowakije.

Toen- in 1985- waren we met 21 deelnemers, die allemaal zeer geïnteresseerd waren in het hele reisprogramma, dat afgewerkt zou worden. Nu - in 1994 - vervoerde de bus 42 personen, waarvan een groot deel gewoon "met vakantie" bleek te zijn. Zelf hadden we deze reis ge- boekt om even het verschil tussen toen en nu te proeven. Iedere dag bracht de chauffeur ons met de bus op plaatsen, die zeer de moeite waard waren. Zo bezochten we bijvoorbeeld het schoenenmuseum van de Bata-fabriek en het Tatra-automuseum, waarin niet alleen heel oude auto’s te zien waren maar ook een aantal prachtige porseleinen kachels, zoals we die ook in enkele gastgezinnen in de vroegere DDR tegen waren gekomen. Enorme met bruinkool gestookte warmtebronnen.

Regelmatig konden we op eigen gelegenheid en in eigen tempo een stad of stadje bekijken. En wij genoten. Tussen totaal vervallen en verkrotte huizen, die overigens wel bewoond werden, stonden huizen die prachtig opgeknapt waren en weer goed in de verf zaten. Helaas beschikte nog lang niet iedereen over de middelen om zo’n opknapbeurt te bekostigen. Maar wat werd er overal gewerkt tot laat in de avond. In restaurantjes werden de klanten vriendelijk geholpen. Dat was in 1985 wel eens anders geweest en ook in de DDR hadden we wel andere ervaringen opgedaan.

Bij het afrekenen "schrokken" we wel eens van de prijzen. Een kopje koffie met een gebakje samen voor 90 cent was heel gewoon. We keken elkaar dan maar eens aan en veronderstelden, dat ze het ook hier wel zouden "leren".

Op een middag betraden we in een kleine stad een ruimte, waar een zware openstaande deur toegang toe gaf. Er stonden wat tafeltjes en stoelen en aan de zijkant werd een soort bar zichtbaar, waarop een koffiezetapparaat stond. "Een koffiehuis" besloten we en gingen er binnen. We namen tegenover elkaar plaats aan een tafeltje. Terwijl we wat zaten te praten over de zichtbare veranderingen sinds 1985 kwam er nog een echtpaar uit onze bus binnen, dat eveneens tegenover elkaar bij ons aan het tafeltje ging zitten, waarbij de man naast mij plaatsnam. We bestelden alle vier koffie, die even later voor ons op tafel werd gezet. Wij hadden inmiddels ons gesprek voortgezet.

Plotseling vroeg de man naast mij of wij misschien dit land al eerder bezocht hadden. Wij antwoordden bevestigend en vertelden vervolgens over de reis die wij in 1985 maakten naar Praag en omgeving en Boedapest in Hongarije, maar ook over onze bezoeken aan de DDR - aan Karl-Marxstadt, nu dus Chemnitz. Natuurlijk kwam toen ook het doel van deze laatste bezoekjes ter sprake: het contact via onze Kerk met de Evangelische Kirche aldaar. Op zijn beurt vertelde de man toen over een reis die hij op eigen gelegenheid en per trein gemaakt had naar een gezin in Rusland, in de Oekraïne.

Vanzelfsprekend waren wij toen nieuwsgierig hoe hij tot deze reis gekomen was. Kende hij die mensen? Het verhaal dat wij toen te horen kregen maakte diepe indruk op ons. De man sprak een tikkeltje moeilijk, wat slepend met zijn stem en met een accent, dat naar wij meenden in de richting van een Duitse afkomst wees. Dit was zijn verhaal.

Gedurende de laatste oorlogsjaren verbleef hij -als gevangene- in een Duits werkkamp. In de keuken van dat werkkamp werkte o.a. een jonge Russische vrouw "Natasja". Als ze de kans kregen grepen ze- die en spraken dan met elkaar. Hij mocht haar wel en dat bleek wederzijds te zijn, want als Natasja de mogelijkheid had hem iets extra’s toe te stoppen vanuit de keuken dan deed ze dat. Had hij probleempjes met zijn kleding, dan trachtte zij daar een oplossing voor te vinden. Ze raakten erg op elkaar gesteld.

Toen kwam de dag, dat het kamp door Amerikaanse troepen werd bevrijd. Men was nu weliswaar geen gevangene meer, maar de vrijheid van beweging was nog zeer beperkt en van opheffing van het kamp was nog geen sprake. De oorlog woedde nog aan alle kanten, zowel de Russen als Amerikanen en andere Geallieerden rukten steeds ver- der op en dreven de Duitsers in het nauw. De voortgang van de oor- log kon nu echter dagelijks via de radio door de ex-gevangenen gevolgd worden.

Het einde van de oorlog kwam. Het werd vrede. In het kamp werd met spanning het moment afgewacht, waarop men het kamp zou kunnen ver- laten.

Op een ochtend was "onze man" voor enkele uren uit het kamp vertrokken. Toen hij terugkeerde vond hij tot zijn verbijstering het kamp vrijwel verlaten. Hier en daar liep nog iemand rond en van hen vernam hij wat er was gebeurd.

Enige tijd nadat hij ‘s morgens vertrokken was, reed onverwacht een aantal Amerikaanse wagens, bemand met Amerikaanse militairen het kampterrein op. Zij kwamen de bewoners van het kamp ophalen om ze naar de plaatsen te vervoeren, vanwaar ze naar hun eigen land gerepatrieerd zouden worden. Alleen, waarheen deze militaire wagens gingen was niet bekend.

Wat men we1 wist was, dat Natasja geweigerd had mee te gaan. Ze wilde wachten tot hij terug was. Toen ze haar wilden dwingen in te stappen had ze zich hevig verzet. Hierop tilde een der militairen haar op en zette haar in de wagen. Wanhopig huilend werd zij met de anderen het kamp uitgereden.

Totaal verslagen stond "onze man" daar in dat kamp en wat hij ook deed of probeerde niemand kon hem vertellen waar hij Natasja terug kon vinden. Uiteindelijk werden ook degenen die eerst nog in het kamp achtergebleven waren - en dus ook hij - opgehaald en op transport "naar huis" gesteld. Zo kwam hij in Nederland. Maar ook van hieruit was het in de naoorlogse chaos onmogelijk contact te krijgen met de Russische Natasja.

In Nederland kreeg hij werk. De wederopbouw van ons land werd ter hand genomen en hij kon daaraan zijn aandeel leveren. Enkele jaren gingen voorbij. Hij ontmoette een meisje, waarmee hij trouwde. Ze kregen één kind. Een zoon.

Kort na hun 40-jarig huwelijk stierf zijn vrouw. En niet lang daarna kreeg hij een hersenbloeding, waardoor hij niet meer kon spreken en armen noch benen kon gebruiken. Een langdurige therapie volgde. Hij leerde weer lopen en zijn armen gebruiken en ook zijn spraak kwam terug. Wat moeizaam en slepend maar goed verstaanbaar. Geestelijk was hij echter volkomen in de knel geraakt. Hij zag zijn hele leven aan zich voorbijtrekken en raakte in een zware depressie.

Toen kwam op een dag zijn zoon bij hem met een voorstel.

"Vader, zei hij, U hebt zo vaak verteld over de tijd dat U in dat Duitse werkkamp zat en over dat meisje - Natasja - dat U daar ontmoette en dat zoveel voor U betekende. De verhouding met Rusland is inmiddels zo veranderd, dat het nu misschien mogelijk is contact met haar te zoeken en te proberen er achter te komen of zij nog leeft. U spreekt en schrijft goed Russisch en het papiertje, dat U indertijd tussen Uw spulletjes terugvond en waarop U het adres had genoteerd, waar zij als jong meisje woonde, hebt U altijd bewaard. Wie weet... vindt U haar terug."

Wat de zoon hoopte gebeurde. Zijn vader overwon op den duur alle aarzelingen en schreef een brief, waarin hij zichzelf bekend maakte en vroeg of Natasja - indien zij de brief in handen kreeg en dus nog leefde - wilde reageren.

Op de envelop maakte hij een aantekening -uiteraard in het Russisch- of -indien geadresseerde daar niet meer woonde- de huidige bewoner de brief zou willen openen en lezen en indien enigszins mogelijk hem bij zijn opsporing zou willen helpen.

Het duurde geruime tijd. Toen kwam er een brief uit Rusland, geschreven door de dochter van Natasja.

Zijn brief kon door de Russische postbode niet afgegeven worden op het vermelde adres. Het huis stond leeg. De laatste bewoonster was kort tevoren overleden. De postbode nam de brief mee terug naar het postkantoor en leverde hem met deze mededeling in bij de vrouw, die het bureautje beheerde. Zij stelde voor de brief - gezien de mededeling op de envelop - maar te openen.

Terwijl zij de brief las was er van haar gezicht een steeds groter wordende verbazing te lezen en toen ze hem uit had zei ze: "Deze brief gaat over mijn moeder. Zij heeft ons meermalen verteld over de man, die hem geschreven heeft."

Deze dochter was het, die een brief terugschreef.

Natasja leefde nog, was getrouwd en had kinderen en later ook nog kleinkinderen gekregen. Helaas had zij nooit leren lezen en schrijven, daarom schreef haar dochter. Ze was dolblij geweest met zijn brief

De man naast mij had tranen in zijn ogen gekregen. Wat de eerste naoorlogse jaren niet mogelijk was, daarna wat op de achtergrond kwam, maar op een dieptepunt van zijn leven door het ideetje van zijn zoon tot uitvoering gebracht werd: Het opsporen van zijn eerste liefde ‘, de Russische Natasja was gelukt.

Nu ontstond er een briefwisseling tussen Nederland en Rusland waar hij nooit meer van had durven dromen.

En toen kwam de uitnodiging aan hem om de reis naar Rusland te maken en Natasja te bezoeken.

Het werd een onvoorstelbaar weerzien voor twee - nu oude- mensen. Een paar weken, waarin hij niet alleen Natasja en haar man dagelijks ontmoette en sprak, maar ook haar kinderen en kleinkinderen, voor wie hij al meteen "opa" was. "Nu heb ik dan ook kleinkinderen" zei hij stralend. Alleen ze hebben het zo vreselijk arm daar. Onvoorstelbaar arm. Vanaf dat ik terug ben in Nederland, heb ik elke week een pakje naar ze gestuurd. Ruim 90 heb ik er nu verzonden en er zijn er maar 3 niet aangekomen. Het is duur met de post maar ik blijf het doen. Ik ben zo blij, dat ik dit nog kan doen voor Natasja.

Even zweeg hij.

"Gelooft U in wonderen?" vroeg hij mij toen.

Ik knikte. "Ja, dit is toch een wonder."

Ja zei hij, ik heb er God voor gedankt.

Z’n vrouw en hij stonden op en ook wij maakten aanstalten het koffiehuis te verlaten.

We gaven elkaar een hand.

De volgende dag kwam hij naar ons toe. "U luisterde gisteren zo belangstellend naar mijn verhaal, mag ik u nu wat foto’s laten zien van Natasja en haar gezin?" Op ons "graag" overhandigde hij een klein albumpje. De eerste foto toonde hem met Natasja, een kleine, echt Russische vrouw. Zijn arm om haar schouder geslagen.

Beiden straalden.

Bij iedere foto kregen we uitleg. De laatste foto was van een 12-jarig meisje met een heel fijn gezichtje. De jongste klein- dochter.

"Over haar maak ik me zorgen. Ze wonen 30 km van Tsjernobyl. Ze heeft leukemie door dat ongeluk indertijd met die kerncentrale. Ik hoop zo, dat ze het redt. Ik zou er graag nog eens heengaan, maar ik durf de reis niet meer aan."

De vrouw waar hij sedert enige tijd mee getrouwd was, wierp bij deze laatste woorden een bezorgde blik op haar man.

"En naar ons komen kan niet. Ze hebben het zo vreselijk arm. Het zou helemaal niet goed voor ze zijn. Het leven daar in de Oekraïne is heel zwaar. Ik krijg gelukkig heel veel post en zelf stuur ik mijn brieven en pakjes."

De dag voor we de reis terug naar Nederland maakten, was er ‘s avonds een zigeunerorkestje in het hotel om muziek te maken voor de Nederlandse gasten. "Het echtpaar" kwam bij ons in de hoek zitten. Hij genoot van de muziek en merkte dat ook wij er met plezier naar luisterden.

In een korte pauze kwam hij even naast me zitten en vroeg: "Gelooft U in engelen?". Ook nu knikte ik. "Ja, sterker nog, we hebben ze in ons leven enkele keren ontmoet." Hij keek me aan, aarzelde even… Ik begreep zijn aarzeling en zei: "Engelen in mensengedaante. Ze komen, doen hun werk en gaan weer." "Ja", zei hij, "zo heb ik ze ook meerdere keren ontmoet en ik ben God altijd dankbaar geweest voor die ervaringen."

"In die heel moeilijke tijd moest ik eens een straat oversteken. Opeens voelde ik hoe een klein handje mijn hand pakte, terwijl een vrolijk kinderstemmetje vroeg: "opa, wil je me even naar de overkant brengen?" en vrolijk verder babbelde naast me. Aan de overkant gekomen liet ze mijn hand weer los met een "dag opa". Het deed me op dat moment zo goed. ‘t Was een glimlach uit de hemel."

Opeens moest ik denken aan die Bijbeltekst: "Vergeet de herbergzaamheid niet. Want sommigen hebben daardoor, zonder het te weten engelen geherbergd". Zei Paulus dat niet ergens in de Kolossenzen brief? Thuis maar eens opzoeken.

Ik keek even opzij. Dat witte haar, die witte baard en dat vriendelijke gezicht. Ik kon me het vertrouwen van dat kind zo goed voorstellen.

Twee dagen later namen we in Nederland afscheid van de groep. Vanuit de gemeenschappelijke bus zocht iedereen de bus op richting eigen woonplaats.

Nog eenmaal kwam de man met zijn vrouw naar ons toe.

We namen afscheid met een stevige handdruk en ik bedankte hem, dat hij ons zijn verhaal had toevertrouwd. Zachtjes zei hij iets aardigs. M’n man glimlachte. Hij had het verstaan. Maar de man was nog niet uitgesproken en zei: "Engelen en wonderen, we blijven er in geloven hè".

Ik knikte alleen. Toen hing hij zijn tas over zijn schouder, gaf zijn vrouw een stevige arm en samen liepen zij naar hun bus. Engelen, ze komen, doen hun werk en gaan weer dacht ik terwijl we ze nakeken.

In de bus naar Amsterdam dwaalden onze gedachten steeds weer naar deze mensen, deze man. Er speelde een regel van een lied door mijn hoofd: "Het is vol wond’ren om u heen." De melodie voegde zich erbij. Die regel liet me niet meer los. Maar hoe begon dat lied ook maar weer. Dit was de laatste regel. Amsterdam kwam in zicht en opeens wist ik het weer:

"Zingt voor de Heer een nieuw gezang. Hij laaft u hee1 uw leven lang met water uit de harde steen. Het is vol wond’ren om u heen."